Maximilien Winders was de zoon van architect Jean Jacques Winders en trad in diens voetsporen. Op 26 november 1907 huwde hij Cornelia Carlier, de dochter van Jean Baptiste Ferdinand Carlier, directeur van de Nationale bank. Max Winders werd gevormd als architect aan de Antwerpse academie en bij zijn vader Jean-Jacques. Hij volgde ook leergangen beeldhouwkunst en schilderkunst en was meermaals laureaat. Hij bouwde een uitgebreid oeuvre op nationaal en internationaal vlak, vooral talrijke banken, bijvoorbeeld in Antwerpen, Sint-Niklaas en Leuven. Hij hanteerde een eclectische stijl, maar ook vaak een klassieke vormentaal met opvallende statigheid. Max Winders was ook een belangrijk figuur binnen de monumentenzorg, door zijn inzet tijdens het interbellum voor de bescherming van Belgische monumenten. Hij was vanaf 1934 lid van de Koninklijke Commissie voor Monumentenzorg, waarvan hij voorzitter was van 1966 tot 1968. Hij was lid van de beheerraad van de musea voor kunst en archeologie van Antwerpen en vice-president van de Vrienden van het Rubenshuis. Hij bekleedde een zetel in l’Institut de France, na de dood van Adolphe Max. Hij zou tevens het geheim van het verdwenen paneel van het Lam Gods gekend, maar dat niet onthuld hebben. Tijdens de Eerste Wereldoorlog bracht Max Winders in opdracht van zijn schoonvader de goudreserves van ons land met drie schepen naar Groot-Brittannië. Samen met de derde vracht mocht hij ook de Belgische vorstin Elisabeth en haar kinderen in veiligheid brengen. Na de oorlog bracht Max Winders het goud terug. Tijdens de Tweede Wereldoorlog was hij betrokken bij de redding van kunstwerken die hij in Wallonië en in Zuid Frankrijk onderbracht. Tevens redde hij een aantal beroemde kerkklokken.
Met dank aan Mia Verbanck
voor de informatie